Percentage pasgeborenen met een zeldzame ernstige aandoening dat is opgespoord middels het programma 'neonatale hielprikscreening’

Indicatorwaarde

Percentage

99,0

Verslagjaar: 2021

Trend

3-jarige trend
2019   
2021

Stijgende trend; gunstig; niet getoetst er is geen statistische toets uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een statistisch significant verschil (er is geen statistische toets uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een statistisch significant verschil )

Interpretatie indicator

De hielprik wordt gebruikt om een aantal zeldzame erfelijke aandoeningen op te sporen. Door een vroege opsporing kan zeer ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van een kind worden voorkomen of beperkt. De hielprik wordt daarom in de eerste week na de geboorte afgenomen door een medewerker van de thuiszorg, GGD Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst ) of verloskundige.
Sinds de start van de hielprikscreening wordt het aantal aandoeningen waarop gescreend wordt steeds uitgebreid. Tussen 2011 - 2016 werd gescreend op 17-18 aandoeningen. In 2017-2018 waren dit er 19 en vanaf 2019 zijn dit er 22. Per 1 oktober 2020 wordt gescreend op 23 aandoeningen. Het streven is om alle pasgeborenen met een zeldzame ernstige aandoening waarop gescreend wordt, op te sporen. Vanaf 1 juni 2022 wordt dit aantal wederom uitgebreid tot 26 aandoeningen. 

Verantwoordingstabel Hielprikscreening: opgespoorde aandoeningen

 

Toelichting

Volledige naam indicator

Percentage pasgeborenen met een zeldzame ernstige aandoening dat is opgespoord middels het programma 'neonatale hielprikscreening’.

Bron

Monitor van de neonatale hielprikscreening (TNO); Indicatorenset Neonatale Hielprikscreening (RIVM)

Berekening

Teller: aantal pasgeborenen met een zeldzame ernstige aandoening dat is opgespoord middels het programma 'neonatale hielprikscreening’.
Noemer: aantal pasgeborenen met een vastgestelde zeldzame ernstige aandoening.

Interpretatie

De hielprik wordt gebruikt om een aantal zeldzame erfelijke aandoeningen op te sporen. Door een vroege opsporing kan zeer ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van een kind worden voorkomen of beperkt. De hielprik wordt daarom in de eerste week na de geboorte afgenomen door een medewerker van de thuiszorg, GGD Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst ) of verloskundige.
Sinds de start van de hielprikscreening wordt het aantal aandoeningen waarop gescreend wordt steeds uitgebreid. Tussen 2011 - 2016 werd gescreend op 17-18 aandoeningen. In 2017-2018 waren dit er 19 en vanaf 2019 zijn dit er 22. Per 1 oktober 2020 wordt gescreend op 23 aandoeningen.  Vanaf 1 juni 2022 wordt dit aantal wederom uitgebreid tot 26 aandoeningen. 

Referentiewaarde

Streven is alle pasgeborenen met een zeldzame ernstige aandoening waarop gescreend wordt, op te sporen.

Jaar

2021

  • S. Brukx (RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu))
  • R. Gijsen (RIVM)