Deelname aan neonatale hielprikscreening hoger dan 99%
In 2020 is bij 99,4% van de pasgeborenen de hielprik afgenomen (Wins et al. 2021Wins, S., Verkerk, P.H., van der Ploeg, K., De neonatale hielprikscreening. Monitor 2020 (2021)). De deelname aan de neonatale hielprikscreening is stabiel. De screening bestaat uit het afnemen van bloed dat in het laboratorium wordt onderzocht. In de periode 2011-2016 waren 17 of 18 aandoeningen opgenomen in het programma. In 2017-2018 waren dit er 19, 22 vanaf 1 oktober 2019 en vanaf 1 oktober 2020 zijn het 23 aandoeningen. De meeste van deze aandoeningen zijn erfelijk. Een snelle opsporing kan zeer ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van een kind voorkomen of beperken. De aandoeningen zijn niet te genezen, maar wel te behandelen, bijvoorbeeld met medicijnen of een dieet.
Meer informatie
- Screeningen tijdens de zwangerschap en na de geboorte
- Zeldzame aandoeningen
- Hielprik & DNA: Screeningstesten nu en in de toekomst
Trend in opgespoorde aandoeningen hielprikscreening
Sla de grafiek Trend in opgespoorde aandoeningen hielprikscreening 2002-2020 over en ga naar de datatabelBron: Monitor van de neonatale hielprikscreening
Dit cijfer is ook onderdeel van: |
Hielprik spoort merendeel aandoeningen op waarop gescreend wordt
In 2020 werd 98,9% van de pasgeborenen met een zeldzame ernstige aandoening waarop gescreend wordt, opgespoord via de neonatale hielprikscreening (Wins et al. 2021Wins, S., Verkerk, P.H., van der Ploeg, K., De neonatale hielprikscreening. Monitor 2020 (2021)). Dit percentage ligt sinds 2002 tussen de 93 en 100%. De neonatale hielprikscreening bestaat uit het afnemen van bloed bij de pasgeborenen. In de periode 2011-2016 waren 17 of 18 aandoeningen opgenomen in het programma. In 2017-2018 waren dit er 19, 22 vanaf 1 oktober 2019 en vanaf 1 oktober 2020 zijn het 23 aandoeningen. Een snelle opsporing van de aandoeningen kan zeer ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van een kind voorkomen of beperken.
Meer informatie
- E. Dekkers (RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu))
- W. Koster (RIVM)
- M.M. Harbers, red. (RIVM)