Incidentie en prevalentie op basis van huisartsenregistraties
Met behulp van gegevens uit de huisartsenregistratie hebben we de prevalentie (Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief.) en incidentie (Het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode, absoluut of relatief.) van ziekten geschat. De puntprevalentie (Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment, absoluut of relatief.) geeft aan hoeveel mensen op 1 januari van een bepaald jaar bij de huisarts bekend zijn met de ziekte, de incidentie geeft aan hoeveel nieuwe patiënten er in dat jaar bij zijn gekomen. Voor meer informatie, zie Gebruik van huisartsenregistraties voor schattingen morbiditeit.
Methoden en technieken
Standaardisatie
De omvang en de leeftijdsverdeling van de bevolking verschillen per regio en land. Daarnaast treden in de loop van de tijd veranderingen op in de omvang en leeftijdsverdeling. Om ziekte- en sterftecijfers van verschillende regio’s en landen, of van opeenvolgende jaren met elkaar te kunnen vergelijken, wordt hier rekening mee gehouden. Daarbij worden de cijfers gecorrigeerd voor deze verschillen of veranderingen in de bevolking. Hierbij wordt uitgegaan van de omvang en de leeftijdsverdeling van een gekozen standaardpopulatie. Dit wordt standaardisatie genoemd.
Indexatie
Vooral bij de weergave van trends in de tijd zijn de trendcijfers vaak geïndexeerd. Een geïndexeerde trend laat ontwikkelingen in de tijd zien ten opzichte van een gekozen basisjaar. Dit gebeurt door de cijfers van alle jaren weer te geven als percentage van het cijfer in een gekozen basisjaar. Het cijfer in het basisjaar is gelijk gesteld aan 100(%). Indexatie maakt zichtbaar hoe groot de percentuele toe- of afname is ten opzichte van dat basisjaar. Door als basisjaar het eerste jaar in de grafiek te kiezen, kun je snel zien wat de verandering over de hele weergegeven periode is en ook of er grote verschillen zijn voor de onderscheiden groepen (mannen en vrouwen bijvoorbeeld).
Indexatie kan ook gebruikt worden voor het weergeven van regionale verschillen. Hierbij wordt het landelijke cijfer bijvoorbeeld gelijk gesteld aan 100(%). Een regionaal cijfer boven of onder de 100 duidt erop dat het respectievelijk hoger of lager is dan het landelijke cijfer. Voorafgaand aan indexatie worden de cijfers vaak gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van de populaties.
Toetsing trends
Toetsing van de trend heeft plaatsgevonden op ongestandaardiseerde data door middel van een logistische regressie, waarbij is gecorrigeerd is voor leeftijd en geslacht. Daarbij wordt getoetst (een statistische toets is uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een statistisch significant verschil
) of er een statistisch significante toe- of afname is met een significantieniveau (p-waarde) van 0,05. Vaak is onderscheid gemaakt naar trends in verschillende subpopulaties: mannen, vrouwen en leeftijdsgroepen. Daarnaast is getoetst of de trend voor mannen en vrouwen statistisch significant verschilt.
De kans op het vinden van een toevallige significante uitkomst neemt toe met het aantal uitgevoerde toetsen. Om hiervoor te corrigeren is een Benjamini‐Hochberg‐correctie op de p‐waardes uitgevoerd.
Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen: hoog risico op een angststoornis of depressie
Het risico op een angststoornis of depressie is in de (Corona) Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen gemeten met de Nederlandse versie van de Kessler-10 (K10) vragenlijst, een veel gebruikte vragenlijst voor screening van angst en depressie.
De volgende vragen gaan over hoe u zich voelde in de afgelopen 4 weken?
- Hoe vaak voelde u zich erg vermoeid zonder duidelijke reden?
- Hoe vaak voelde u zich zenuwachtig?
- Hoe vaak was u zo zenuwachtig dat u niet tot rust kon komen?
- Hoe vaak voelde u zich hopeloos?
- Hoe vaak voelde u zich rusteloos of ongedurig?
- Hoe vaak voelde u zich zo rusteloos dat u niet meer stil kon zitten?
- Hoe vaak voelde u zich somber of depressief?
- Hoe vaak had u het gevoel dat alles veel moeite kostte?
- Hoe vaak voelde u zich zo somber dat niets hielp om u op te vrolijken?
- Hoe vaak vond u zichzelf afkeurenswaardig, minderwaardig of waardeloos?
Iedere vraag heeft 5 antwoordcategorieën: Altijd – Meestal – Soms - Af en toe - Nooit. Hierbij krijgt antwoord ‘Altijd’ de hoogste score van 5 en antwoord ‘Nooit’ de laagste score van 1. Op basis van de 10 vragen wordt een totaal score berekend die loopt van 10 t/m 50.
- Score 10 t/m 15: geen of laag risico op angststoornis of depressie
- Score 16 t/m 29: matig risico op angststoornis of depressie
- Score 30 t/m 50: hoog risico op angststoornis of depressie
Wanneer 3 of meer vragen niet zijn ingevuld, wordt de indicator niet berekend. Wanneer 1 of 2 vragen niet zijn ingevuld, wordt de waarde geïmputeerd op basis van de gemiddelde score op die vraag.
Inkomensklassen in kwintielen
Het inkomen van een persoon is uitgedrukt door het gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen. Het besteedbare huishoudensinkomen is het totaal aan loon, winst en inkomen uit vermogen, vermeerderd met uitkeringen en toelagen en verminderd met premies en belastingen. Gecorrigeerd voor omvang en samenstelling van het huishouden levert dat vervolgens het gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen. De inkomensklassen van personen zijn bepaald aan de hand van de kwintielscore van het huishouden waartoe de persoon (respondent) behoort op basis van het gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen. De kwintielscore volgt uit een rangschikking naar oplopend inkomen van alle huishoudens in Nederland met een bekend inkomen, waarna vijf groepen huishoudens van gelijke omvang worden gevormd.
- De laagste inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen van maximaal het 20%-percentiel (het eerste kwintiel).
- De laag midden inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen tussen het 20%-percentiel en het 40%-percentiel (het tweede kwintiel).
- De midden inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen tussen het 40%-percentiel en het 60%-percentiel (het derde kwintiel).
- De hoog midden inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen tussen het 60%-percentiel en het 80%-percentiel (het vierde kwintiel).
- De hoogste inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen van minimaal het 80%-percentiel (het vijfde kwintiel).
De inkomensgrenzen tussen deze vijf 20%-groepen verschillen van jaar tot jaar.