In 2023 overleden 47,3 duizend personen aan kanker en goedaardige tumoren

In 2023 overleden de meeste mensen aan kanker en goedaardige tumoren (nieuwvormingen). Van de 169.521 personen die in 2023 in Nederland overleden, stierven 47.318 personen (28%) aan nieuwvormingen en 38.750 personen (23%) aan hart- en vaatziekten. De overige ICD-10 International Classification of Diseases, tenth revision (International Classification of Diseases, tenth revision)-hoofdgroepen waren allemaal verantwoordelijk voor minder dan 10% van de totale sterfte. COVID-19 was in 2023 verantwoordelijk voor 1,8% van de totale sterfte.

Tabel: Sterfte naar ICD-hoofdgroep 2023; absoluut en percentage van totaal
  Mannen Vrouwen Totaal
ICD International Classification of Diseases (International Classification of Diseases)-hoofdgroep (ICD-10-codes) Absoluut % Absoluut % Absoluut %
Nieuwvormingen (C00-D48) 25.518 30,4 21.800 25,5 47.318 27,9
Ziekten van het hartvaatstelsel (I00-I99) 19.447 23,2 19.303 22,5 38.750 22,9
Ziekten van de ademhalingswegen (J00-J99) 6.816 8,1 7.211 8,4 14.027 8,3
Psychische stoornissen (F00-F99) 5.299 6,3 8.666 10,1 13.965 8,2
Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden (R00-R99) 5.562 6,6 5.778 6,7 11.340 6,7
Uitwendige oorzaken van ziekten (V01-Y89) 5.322 6,3 5.866 6,9 11.188 6,6
Ziekten van het zenuwstelsel en de zintuigen (G00-G99, H00-H95) 4.501 5,4 5.115 6,0 9.616 5,7
Ziekten van het spijsverteringsstelsel (K00-K93) 2.619 3,1 2.784 3,3 5.403 3,2
Infectieziekten en parasitaire ziekten (A00-B99) 1.794 2,1 2.106 2,5 3.900 2,3
Ziekten van de urinewegen en de geslachtsorganen (N00-N99) 1.897 2,3 1.912 2,2 3.809 2,2
Endocriene-, voedings- en stofwisselingsziekten en immuniteitsstoornissen (E00-E90) 2.002 2,4 1.777 2,1 3.779 2,2
COVID-19 (U07)a 1.720 2,0 1.356 1,6 3.076 1,8
Ziekten van het bewegingsstelsel en bindweefsel (M00-M99) 461 0,5 881 1,0 1.342 0,8
Ziekten van bloed en bloedvormende organen (D50-D89) 360 0,4 399 0,5 759 0,4
Aangeboren afwijkingen (Q00-Q99) 241 0,3 221 0,3 462 0,3
Ziekten van huid en subcutis (L00-L99) 138 0,2 264 0,3 402 0,2
Aandoeningen ontstaan in de perinatale periode (P00-P96) 222 0,3 156 0,2 378 0,2
Complicaties van zwangerschap, bevalling en kraambed (O00-O99) 0 0 7 0,0 7 0,0
Totaal alle doodsoorzaken (A00-Y99) 83.919 100 85.602 100 169.521 100

 Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek (CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) v2024-07-18)

  • aIn verband met de COVID-19-pandemie is er in 2020 een aparte categorie doodsoorzaken bijgekomen. De ICD-10-codes U07.1 (vastgestelde COVID-19) en U07.2 (vermoedelijke COVID-19) zijn zogenaamde ‘emergency-codes’.
  • De sterftecijfers voor 2023 zijn voorlopig.


Absolute sterfte

Sla de grafiek Trend absolute sterfte nieuwvormingen en hart- en vaatziekten over en ga naar de datatabel

Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek (CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) v2024-07-18)

  • Cijfers over 2023 zijn voorlopig
  • De sterftecijfers vanaf 2013 zijn minder goed vergelijkbaar met eerdere jaren, omdat het CBS is overgestapt van handmatig naar automatisch coderen (zie Verantwoording)

Relatieve sterfte

Sla de grafiek Trend relatieve sterfte nieuwvormingen en hart- en vaatziekten over en ga naar de datatabel

Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek (CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) v2024-07-18)

  • Gestandaardiseerd naar de bevolking van Nederland in 2023
  • Cijfers over 2023 zijn voorlopig
  • De sterftecijfers vanaf 2013 zijn minder goed vergelijkbaar met eerdere jaren, omdat het CBS is overgestapt van handmatig naar automatisch coderen (zie Verantwoording)

Nieuwvormingen en hart- en vaatziekten belangrijkste doodsoorzaken

In 2023 waren nieuwvormingen en hart -en vaatziekten samen verantwoordelijk voor 51% van de totale absolute sterfte. In 1979 was dit aandeel het grootst: 73%.

Absolute sterfte nieuwvormingen continu gestegen

De absolute sterfte aan nieuwvormingen is in de periode 1950-2023 bijna continu gestegen, maar vanaf 2016 is de stijging enigszins gestagneerd. Het betreft hier de sterfte aan zowel goedaardige nieuwvormingen als kwaadaardige nieuwvormingen (kanker). Sinds 2007 is de absolute sterfte aan nieuwvormingen groter dan aan hart- en vaatziekten. Het aandeel van nieuwvormingen aan de totale sterfte was 20% in 1950 en in 2023 was dit 28%.

Gestandaardiseerde sterfte nieuwvormingen gedaald

De belangrijkste verklaring voor de trends in absolute sterfte in Nederland is de vergrijzing en toename van de bevolking in de periode 1950-2023. Voor het analyseren van de invloed van andere factoren op de trends in sterfte is het van belang om te corrigeren voor verschillen in omvang en leeftijdssamenstelling van de bevolking (standaardiseren). De gestandaardiseerde sterfte aan nieuwvormingen is voor mannen in de periode 1950-2023 met 17% gedaald en voor vrouwen met 29%. Bij mannen nam de gestandaardiseerde sterfte aan nieuwvormingen aanvankelijk toe, om vanaf 1988 te dalen. 

Absolute sterfte hart- en vaatziekten na stijging weer gedaald

De absolute sterfte aan hart- en vaatziekten is in de periode 1950-1972 sterk toegenomen en daarna gestabiliseerd. In de periode 1993-2011 is de sterfte afgenomen. In de periode 2011-2023 is de sterfte aan hart- en vaatziekten bij mannen licht gestegen. Na een periode van stabilisatie nam de sterfte bij vrouwen vanaf 2015 verder af en vanaf 2020 lijkt er weer sprake van een toename van de sterfte. Het aandeel van hart- en vaatziekten aan de totale absolute sterfte was 38% in 1950 en in 2023 was dit 23%. In de periode 1954-1990 was het aandeel van hart- en vaatziekten aan de totale sterfte het grootst: tussen de 40 en 46%.

Gestandaardiseerde sterfte hart- en vaatziekten gedaald

De gestandaardiseerde sterfte aan hart- en vaatziekten is al vanaf 1956 afgenomen. De afname was het sterkst vanaf 1972. In 2023 was de gestandaardiseerde sterfte ongeveer vier keer kleiner dan in 1972. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen.


  • M.H.D. Plasmans (RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu))
  • A.M. Gommer, red. (RIVM)
  • V. Hermans, red (RIVM)