In 2020 overleden ruim 47 duizend personen aan kanker en goedaardige tumoren

In 2020 overleden de meeste mensen aan kanker en goedaardige tumoren (nieuwvormingen). Sinds 2007 is de absolute sterfte aan nieuwvormingen groter dan aan hart- en vaatziekten. Van de 168.678 personen die in 2020 in Nederland overleden, stierven 47.046 personen (27,9%) aan nieuwvormingen en 36.579 personen (21,7%) aan hart- en vaatziekten. De overige ICD-10 International Classification of Diseases, tenth revision (International Classification of Diseases, tenth revision)-hoofdstukken waren allemaal verantwoordelijk voor minder dan 10% van de totale sterfte.

Sterfte door vastgestelde en vermoedelijke COVID-19

In 2020 kwam er in verband met de COVID-19-pandemie een aparte categorie doodsoorzaken bij. In de ICD-10 zijn twee zogenaamde ‘emergency-codes’  aangemaakt voor gebruik in de doodsoorzakenstatistieken:

  • U07.1: vastgestelde COVID-19, waarbij het coronavirus is geïdentificeerd door laboratoriumonderzoek,
  • U07.2: vermoedelijke COVID-19, waarbij geen laboratoriumonderzoek is uitgevoerd ter identificatie van het virus of waarbij het resultaat van het laboratoriumonderzoek niet eenduidig was.

In totaal stierven 20.138 personen (11,9% van de totale sterfte) in 2020 aan COVID-19. Bij 17.463 sterfgevallen ging het om vastgestelde COVID-19 en bij 2.675 sterfgevallen was sprake van vermoedelijke COVID-19.

Definitie sterfte aan COVID-19 wijkt enigszins af

Standaard wordt in de doodsoorzakenstatistiek de onderliggende doodsoorzaak De ziekte of de gebeurtenis die aan de basis ligt van een aaneenschakeling van gebeurtenissen die tot de dood leidt. (De ziekte of de gebeurtenis die aan de basis ligt van een aaneenschakeling van gebeurtenissen die tot de dood leidt.) gepresenteerd. Deze is gedefinieerd als de ziekte of de gebeurtenis waarmee de aaneenschakeling van gebeurtenissen die tot de dood leidde, startte. Bij een zogenaamde uitwendige (niet natuurlijke) doodsoorzaak (ongeval, geweld of bijvoorbeeld suïcide) wordt vrijwel altijd de gebeurtenis (bijvoorbeeld een vervoersongeval) als onderliggende doodsoorzaak aangemerkt en wordt het ontstane letsel apart gecodeerd. Dat is de reden dat bijvoorbeeld verwondingen en fracturen niet in de ranglijst zijn opgenomen.
De definitie van overlijden aan COVID-19 wijkt om reden van surveillance enigszins af van de wijze waarop een aandoening standaard als (onderliggende) doodsoorzaak wordt aangemerkt. Hierbij worden de instructies van de WHO gevolgd. Overlijden aan COVID-19 is gedefinieerd als overlijden aan een aandoening gerelateerd aan COVID-19. Dit wil zeggen dat COVID-19 wordt aangemerkt als doodsoorzaak in alle gevallen van natuurlijk overlijden waarbij COVID-19 op het doodsoorzakenformulier is vermeld in de oorzakelijke keten.  Wanneer COVID-19 en een andere aandoening op het doodsoorzakenformulier staan vermeld als aandoeningen die deel uitmaken van de oorzakelijke keten, wordt COVID-19 aangemerkt als doodsoorzaak.

Tabel: Sterfte naar ICD-hoofdgroep 2020; absoluut en percentage van totaal
 

Mannen

Vrouwen

Totaal

ICD International Classification of Diseases (International Classification of Diseases)-hoofdgroep (ICD-10-codes)

Absoluut

%

Absoluut

%

Absoluut

%

Nieuwvormingen (C00-D48)

25.325

30,0

21.721

25,7

47.046

27,9

Ziekten van het hartvaatstelsel (I00-I99)

18.168

21,5

18.411

21,8

36.579

21,7

COVID-19 (U07.1 en U07.2)a

10.763

12,8

9.375

11,1

20.138

11,9

Psychische stoornissen (F00-F99)

4.365

5,2

7.309

8,7

11.674

6,9

Ziekten van de ademhalingswegen (J00-J99)

5.405

6,4

5.090

6,0

10.495

6,2

Ziekten van het zenuwstelsel en de zintuigen (G00-G99, H00-H59, H60-H95)

3.775

4,5

4.605

5,5

8.380

5,0

Ongevalsletsels en vergiftigingen (V01-Y98)

4.445

5,3

4.581

5,4

9.026

5,4

Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden (R00-R99)

3.714

4,4

4.121

4,9

7.835

4,6

Ziekten van het spijsverteringsstelsel (K00-K93)

2.421

2,9

2.453

2,9

4.874

2,9

Endocriene-, voedings- en stofwisselingsziekten en immuniteitsstoornissen (E00-E90)

1.862

2,2

1.778

2,1

3.640

2,2

Ziekten van de urinewegen en de geslachtsorganen (N00-N99)

1.517

1,8

1.728

2,0

3.245

1,9

Infectieziekten en parasitaire ziekten (A00-B99)

1.399

1,7

1.573

1,9

2.972

1,8

Ziekten van het bewegingsstelsel en bindweefsel (M00-M99)

363

0,4

702

0,8

1.065

0,6

Ziekten van bloed en bloedvormende organen (D50-D89)

241

0,3

318

0,4

559

0,3

Aangeboren afwijkingen (Q00-Q99)

228

0,3

207

0,2

435

0,3

Aandoeningen ontstaan in de perinatale periode (P00-P96)

219

0,3

171

0,2

390

0,2

Ziekten van huid en subcutis (L00-L99)

107

0,1

216

0,3

323

0,2

Complicaties van zwangerschap, bevalling en kraambed (O00-O99)

0

0,0

2

0,0

2

0,0

Totaal alle doodsoorzaken (A00-Y99)

84.317

100,0

84.361

100,0

168.678

100,0

 Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek (gedownload van CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) StatLine in september 2021)

a) In verband met de COVID-19-pandemie is er in 2020 een aparte categorie doodsoorzaken bijgekomen. De ICD-10-codes U07.1 (vastgestelde COVID-19) en U07.2 (vermoedelijke COVID-19) zijn zogenaamde ‘emergency-codes’.

  • De sterftecijfers voor 2020 zijn voorlopig.

In 2020 overleden meer mannen aan kanker en goedaardige tumoren dan vrouwen

Kanker en goedaardige tumoren is de enige groep van aandoeningen waar beduidend meer mannen dan vrouwen aan zijn overleden in 2020. Voor bijna alle andere groepen van aandoeningen zijn meer vrouwen dan mannen overleden. Vooral voor psychische stoornissen is het verschil in sterfte tussen vrouwen en mannen groot.

Meer informatie


Ruim 20.000 sterfgevallen door COVID-19

COVID-19 was met 20.138 sterfgevallen de belangrijkste doodsoorzaak in 2020 in Nederland. In 2019, het jaar voorafgaand aan de COVID-19-pandemie, was dementie de belangrijkste onderliggende doodsoorzaak in Nederland, gevolgd door longkanker.

Sekseverschillen in ranglijst doodsoorzaken

Na COVID-19 waren longkanker, dementie en coronaire hartziekten in 2020 de meest voorkomende doodsoorzaken voor mannen. De belangrijkste oorzaken van sterfte voor vrouwen waren dementie, COVID-19, beroerte en longkanker. Veel doodsoorzaken kennen sekseverschillen. Zo sterven verhoudingsgewijs meer mannen dan vrouwen als gevolg van mesothelioom en aandoeningen gerelateerd aan alcohol- en drugsgebruik. Aan aandoeningen als osteoporose, artrose, reuma en dementie overlijden daarentegen verhoudingsgewijs meer vrouwen dan mannen. Dit heeft vooral te maken met het feit dat er meer oude vrouwen zijn en de sterfte voor deze laatstgenoemde ziekten vooral onder ouderen voorkomt.

Tabel: Toptien van een selectie van doodsoorzaken met de hoogste sterfte in 2020
 

Doodsoorzaak

Gebruikte ICD-10 International Classification of Diseases, tenth revision (International Classification of Diseases, tenth revision)-codes

Mannen

Vrouwen

Totaal

1

COVID-19

U07

10.763

9.375

20.138

2

Dementie

F00-F03, G30, G31

5.165

9.690

14.855

3

Longkanker

C33-C34

5.677

4.393

10.070

4

Beroerte

G45, I60-I69

3.837

5.053

8.890

5

Coronaire hartziekten

I20-I25

4.947

3.078

8.025

6

Hartfalen

I50

3.145

3.985

7.130

7

COPD Chronic obstructive pulmonary disease (Chronische obstructieve longziekten) (Chronic obstructive pulmonary disease (Chronische obstructieve longziekten))

J40-J44, J47

2.904

2.723

5.627

8

Privé-, arbeids- en sportongevallen

W00-W99, X00-X41, X43-X44, X46-X59

2.286

3.332

5.618

9

Dikkedarmkanker

C18-C21

2.365

2.261

4.626

10

Borstkanker

C50

22

3.058

3.080

Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek (gedownload van CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) StatLine in augustus 2021)

  • ​De sterftecijfers voor 2020 zijn voorlopig.
  • De ranglijst is gebaseerd op een selectie van 70 ziekten.
  • Het CBS is in 2013 overgestapt van handmatig naar automatisch coderen; hierdoor zijn de sterftecijfers van 2019 minder goed vergelijkbaar met de cijfers van vóór 2013 (zie Verantwoording: automatisch coderen).

Gegevens gebaseerd op een selectie van aandoeningen

De ranglijst is gebaseerd op een selectie van in totaal 70 aandoeningen die niet uitsluitend zijn geselecteerd op basis van sterfte. Een link naar de volledige ranglijst met 70 aandoeningen is te vinden onder 'Meer informatie'. 

Meer informatie


Sterfte aan nieuwvormingen en hart- en vaatziekten 1950-2019

Sla de grafiek Sterfte aan nieuwvormingen en hart- en vaatziekten 1950-2019 over en ga naar de datatabel

Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek (gedownload van CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) Statline in juli 2020)

  • Cijfers over 2019 zijn voorlopig
  • De sterftecijfers vanaf 2013 zijn minder goed vergelijkbaar met eerdere jaren, omdat het CBS is overgestapt van handmatig naar automatisch coderen (zie Verantwoording)

Absolute sterfte nieuwvormingen continu gestegen

De absolute sterfte aan nieuwvormingen is in de periode 1950-2016 bijna continu gestegen, maar vanaf 2016 lijkt de sterfte niet verder te stijgen. Het betreft hier de sterfte aan zowel goedaardige nieuwvormingen als kwaadaardige nieuwvormingen (kanker). Sinds 2007 is de absolute sterfte aan nieuwvormingen groter dan aan hart- en vaatziekten. Het aandeel van nieuwvormingen aan de totale sterfte was 20% in 1950 en in 2019 was dit 31%.

Absolute sterfte hart- en vaatziekten na een stijging weer gedaald

De absolute sterfte aan hart- en vaatziekten is in de periode 1950 tot begin jaren negentig gestegen en is daarna gedaald. Vooral de daling in de periode 2002-2011 is groot. In de daarop volgende periode 2011-2019 is de sterfte aan hart- en vaatziekten vrijwel gelijk gebleven. Het aandeel van hart- en vaatziekten aan de totale absolute sterfte was 38% in 1950 en in 2019 was dit 25%. In de periode 1954-1990 was het aandeel van hart- en vaatziekten aan de totale sterfte het grootst: tussen de 40 en 46%.

Nieuwvormingen en hart- en vaatziekten belangrijkste doodsoorzaken

In 2019 waren nieuwvormingen en hart -en vaatziekten samen verantwoordelijk voor 56% van de totale absolute sterfte. In 1979 was dit aandeel het grootst, namelijk 73%.

Trends absolute sterfte voor belangrijk deel verklaard door demografische ontwikkelingen

De belangrijkste verklaring voor de trends in absolute sterfte in Nederland ligt in vergrijzing en toename van de bevolking in de periode 1950-2019. Voor het analyseren van de invloed van andere factoren op de trends in sterfte is het van belang om te corrigeren voor verschillen in omvang en leeftijdssamenstelling van de bevolking (standaardiseren).

Meer informatie


Sterfte aan nieuwvormingen en hart- en vaatziekten 1950-2019

Sla de grafiek Sterfte aan nieuwvormingen en hart- en vaatziekten 1950-2019 over en ga naar de datatabel

Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek (gedownload van CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) Statline in juli 2020)

  • Gestandaardiseerd naar de bevolking van Nederland in 2019
  • Cijfers over 2019 zijn voorlopig
  • De sterftecijfers vanaf 2013 zijn minder goed vergelijkbaar met eerdere jaren, omdat het CBS is overgestapt van handmatig naar automatisch coderen (zie Verantwoording)

Gestandaardiseerde sterfte aan hart- en vaatziekten sterk gedaald

In de periode 1950-2019 daalde de gestandaardiseerde sterfte aan hart- en vaatziekten voor zowel mannen als voor vrouwen sterk (68% daling voor mannen en 73% voor vrouwen). Niet over de hele periode is er sprake van een daling. Aanvankelijk was er vooral bij mannen een lichte stijging te zien.

Gestandaardiseerde sterfte aan nieuwvormingen licht gedaald

De gestandaardiseerde sterfte aan nieuwvormingen voor mannen is in de periode 1950-2019 met 7% gedaald en voor vrouwen met 21%. Bij mannen nam de gestandaardiseerde sterfte aanvankelijk toe, om vanaf 1988 weer te dalen. De absolute sterfte aan nieuwvormingen is in de periode 1950-2019 juist gestegen.

Meer informatie


Sterfte aan coronaire hartziekten en beroerte sterk gedaald

Coronaire hartziekten en beroerte laten over de periode 1980-2019 een sterke daling zien in de gestandaardiseerde sterfte, zowel voor mannen als vrouwen. Voor longkanker is de gestandaardiseerde sterfte voor mannen met 60% afgenomen, terwijl bij vrouwen de sterfte juist sterk is gestegen (bijna verviervoudigd), met name in de periode 1980-2011. De trend in de sterfte aan longkanker staat in verband met het rookgedrag in het verleden: in de periode 1960-1990 zijn minder mannen gaan roken en meer vrouwen. De toename in de sterfte aan dementie in de periode 1998-2002 is waarschijnlijk deels toe te schrijven aan veranderde codeerregels bij het CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek). Aangenomen wordt dat de afname in sterfte aan borstkanker voor een aanzienlijk deel is toe te schrijven aan de invoering van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker.

Trend beïnvloed door gewijzigde codering doodsoorzaak 

In 2013 is het CBS is overgestapt van handmatig naar automatisch coderen. De invoer van automatisch coderen ging gepaard met de invoer van een ICD-10 International Classification of Diseases, tenth revision (International Classification of Diseases, tenth revision)-update. De update heeft geleid tot een afname van de sterfte aan infecties van de onderste luchtwegen en een toename van de sterfte aan dementie als onderliggende doodsoorzaak De ziekte of de gebeurtenis die aan de basis ligt van een aaneenschakeling van gebeurtenissen die tot de dood leidt. (De ziekte of de gebeurtenis die aan de basis ligt van een aaneenschakeling van gebeurtenissen die tot de dood leidt.). Daarom moet bij deze ziekten enige voorzichtigheid betracht worden bij de trend in de sterfte na 2012. Voor de overige ziekten in de tabel is de invloed klein.

Tabel: Trends in de gestandaardiseerde sterfte naar doodsoorzaak 1980-2019

Ziekte/aandoening

Mannen

Vrouwen

Dementie (1996-2019)

Ruime verdubbeling. Stijging het grootst in de periode 1998-2002 en de periode 2014-2016.

Verdubbeling. Stijging het grootst in de periode 1998-2002 en  de periode 2014-2018.

Longkanker

Daling met 60%.

In de periode 1980-2011 bijna een verviervoudiging. Vanaf  2011 niet verder toegenomen.

Beroerte

Daling met ongeveer 70%.

Daling met ongeveer 65%.

Coronaire hartziekten

Daling met ongeveer 85%.

Daling met ongeveer 85%.

Hartfalen

Grillig verloop tot 1996, daarna licht gedaald.

Grillig verloop tot 1996, daarna licht gedaald.

COPD Chronic obstructive pulmonary disease (Chronische obstructieve longziekten) (Chronic obstructive pulmonary disease (Chronische obstructieve longziekten))

Stijging tot en met 1989 met ruim 40%; vanaf 1998 ruim gehalveerd.

In de jaren tachtig en negentig ruime verdubbeling, daarna vrijwel constant.

Dikkedarmkanker

Daling met ongeveer 25%.

Daling met bijna 40%.

Accidentele val (1996-2019)

Vanaf 2000 met ongeveer 60% gestegen. Stijging het grootst vanaf 2011.

In de periode 1996-2010 vrijwel constant. In de periode 2010-2019 met ongeveer 75% gestegen.

Infecties van de
onderste luchtwegen

Stijging met ruim 60% in de jaren negentig. Vanaf 2000 daling tot het niveau van 1980. Vanaf 2013 licht dalend

Stijging met ongeveer 50% in de jaren negentig. Na 2000 daling tot onder het niveau van 1980. Vanaf 2013 vrijwel constant.

Borstkanker

 

Aanvankelijk vrijwel constant, vanaf 1999 daling met bijna 40%.


Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek (gedownload van CBS-StatLine in juli 2020), gegevens bewerkt door het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)

  • De tabel presenteert de gestandaardiseerde trend voor de tien ziekten met in 2019 het grootste aantal sterfgevallen. De ordening in de tabel is op basis van de totale sterfte in 2019.
  • Vooral voor dementie en infecties van de onderste luchtwegen zijn de sterftecijfers na 2012 niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren, omdat het CBS in 2013 is overgestapt van handmatig naar automatisch coderen (zie tekst en Verantwoording).

Meer informatie

  • M.J.J.C. Poos (RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu))
  • A.M. Gommer, red. (RIVM)
  • M. Rodriguez, red. (RIVM)