Vroeggeboorte
In VZinfo definiëren we een vroeggeboorte of prematuriteit als een geboorte (inclusief doodgeboorte) tussen de 24ste en 37ste complete zwangerschapsweek (259 dagen zwangerschapsduur). Van extreme vroeggeboorte is sprake bij een geboorte vóór de 26ste zwangerschapsweek (NVK/NVOG, 2010 (NVK/NVOG, Richtlijn Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte, Utrecht (2010))).
Laag geboortegewicht
In internationale vergelijkingen wordt de grens van 2500 gram beschouwd als maat voor een te laag geboortegewicht en 1500 gram voor een veel te laag geboortegewicht. Vroeggeboorte gaat vaak samen met een laag geboortegewicht, maar ook op tijd (vanaf 37 weken) geboren kinderen kunnen een laag geboortegewicht hebben. Een geboortegewicht van minder dan 2500 gram valt vanaf ongeveer 37 weken onder het tiende percentiel (P10) op de geboortegewichtcurven (Hoftiezer et al., 2018 (Hoftiezer, L, Hof, MH. P., Dijs-Elsinga, J, Hogeveen, M, Hukkelhoven, C.W.P.M., van Lingen, RA., From population reference to national standard: new and improved birthweight charts (2018)); Perined, 2017 (Perined, Perined (Hoftiezer) geboortegewichtcurven (2017))).
Laag geboortegewicht voor zwangerschapsduur
Een laag gewicht voor de zwangerschapsduur is gedefinieerd als een geboortegewicht onder het 10de percentiel op de geboortegewichtcurven (Hoftiezer-gewichtspercentielen). Deze curven geven weer wat het optimale geboortegewicht is van kinderen geboren bij de betreffende zwangerschapsduur. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar geslacht (Hoftiezer et al., 2018 (Hoftiezer, L, Hof, MH. P., Dijs-Elsinga, J, Hogeveen, M, Hukkelhoven, C.W.P.M., van Lingen, RA., From population reference to national standard: new and improved birthweight charts (2018)); Perined, 2017 (Perined, Perined (Hoftiezer) geboortegewichtcurven (2017))). De curven zijn gebaseerd op de verdeling van kinderen zonder (verhoogd risico op) morbiditeit bij henzelf of hun moeder. Alle pasgeborenen met risicofactoren voor afwijkende foetale groei zijn uitgesloten. Hierbij gaat het om kinderen van moeders met hypertensie (hoge bloeddruk ), diabetes of overige gezondheidsproblemen, moeders met middelengebruik, zwangerschappen gecompliceerd door placenta-afwijkingen of intra-uteriene infecties, meerlingzwangerschappen en pasgeborenen met congenitale afwijkingen. Ook kinderen geboren na een inleiding of met behulp van een primaire keizersneden zijn uitgesloten. Een laag gewicht voor de zwangerschapsduur wordt in het Engels 'small for gestational age' (SGA) genoemd.
Groeivertraging
Van foetale groeivertraging is sprake als een kind zijn eigen optimale geboortegewicht, zijn individuele groeipotentieel, niet heeft kunnen bereiken. Bij dit groeipotentieel speelt ook de aanleg van het kind een rol (Beentjes et al., 2013 (Beentjes, M., de Roon-Immerzeel, A., Zeeman, K., KNOV-standaard Opsporing van foetale groeivertraging (2013))). Een laag gewicht voor zwangerschapsduur (small for gestational age (SGA)) en foetale groeivertraging (Intra-Uteriene Groei Retardatie (IUGR)) worden vaak als synoniem gebruikt, maar niet elk kind dat groeivertraagd is, is ook SGA en niet elk SGA-kind is groeivertraagd. Van een laag gewicht voor zwangerschapsduur is sprake als een kindje in verhouding tot de zwangerschapsduur te klein is. Dit is gedefinieerd als een geboortegewicht onder het 10de percentiel op de geboortegewichtcurven (Hoftiezer-gewichtspercentielen). Deze curven geven weer wat het optimale geboortegewicht is van kinderen geboren bij de betreffende zwangerschapsduur (Hoftiezer et al., 2018 (Hoftiezer, L, Hof, MH. P., Dijs-Elsinga, J, Hogeveen, M, Hukkelhoven, C.W.P.M., van Lingen, RA., From population reference to national standard: new and improved birthweight charts (2018)); Perined, 2017 (Perined, Perined (Hoftiezer) geboortegewichtcurven (2017))).
Inkomensgroepen
In VZinfo.nl is een indeling in vijf inkomensgroepen gebruikt als maat voor SES (Sociaal-economische Status. Positie die iemand inneemt in de sociale hiërarchie, gemeten aan de hand van opleiding, inkomen of beroepsstatus.). De inkomensgroepen waarin iemand valt, wordt bepaald door de hoogte van het inkomen. Het inkomen van een persoon is uitgedrukt als gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen. Het besteedbare huishoudensinkomen is het totaal aan loon, winst en inkomen uit vermogen, uitkeringen en toelagen minus premies en belastingen. Gecorrigeerd voor omvang en samenstelling van het huishouden resulteert dat in het gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen.
Voor de indeling in de vijf inkomensgroepen zijn alle personen in Nederland op basis van de hoogte van hun huishoudinkomen in vijf groepen huishoudens van gelijke omvang verdeeld. Hierbij vallen de 20 procent huishoudens met de laagste gestandaardiseerde inkomens in het eerste inkomenskwintiel, de volgende 20 procent in het tweede inkomenskwintiel, en zo verder.
| Inkomensgroepen | Definitie |
|---|---|
| Laag | Huishoudinkomen in het eerste kwintiel (0e tot 20e percentiel) |
| Laag-midden | Huishoudinkomen in het tweede kwintiel (20e tot 40e percentiel) |
| Midden | Huishoudinkomen in het derde kwintiel (40e tot 60e percentiel) |
| Hoog-midden | Huishoudinkomen in het vierde kwintiel (60e tot 80e percentiel) |
| Hoog | Huishoudinkomen in het vijfde kwintiel (80e tot en met 100e percentiel) |
De indeling in inkomensgroepen houdt dus rekening met de rangschikking van personen in de populatie en geeft daarmee de relatieve positie aan van personen ten opzichte van anderen. De indeling staat dus los van prijsontwikkelingen zoals de inflatie. De inkomensgrenzen tussen deze vijf 20%-groepen verschillen van jaar tot jaar.