Illustratie

Binnenmilieu omvat samenstelling en omstandigheden van de binnenlucht

Binnenmilieu omvat de binnenlucht en de thermische, akoestische, atmosferische en hygiënische omstandigheden waarin we ons bevinden als we binnen zijn. Dit is thuis, op het werk, in winkels, scholen en dergelijke. Mensen zijn gemiddeld 85% van hun tijd binnenshuis, waarvan ongeveer 65% in hun eigen woning (Leech et al. 2002Leech, JA., Nelson, WC., Burnett, RT., Aaron, S, Raizenne, ME., It's about time: a comparison of Canadian and American time-activity patterns. (2002)Brasche & Bischof 2005Brasche, S, Bischof, W, Daily time spent indoors in German homes--baseline data for the assessment of indoor exposure of German occupants. (2005)). In de beschrijving van het binnenmilieu beperken we ons tot de stoffen die te vinden zijn in de binnenlucht en tot de hygiënische en thermische omstandigheden. De akoestische (geluid) en atmosferische (straling) omstandigheden worden verder uitgewerkt in de hoofdstukken geluid en straling.

Productie en afvoer ongezonde stoffen bepalen binnenmilieukwaliteit

De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door het aantal bewoners/gebruikers, rookgedrag, aanwezigheid van huisdieren, gebruikte bouwmaterialen, planten, emissies uit consumentenproducten (zoals sprays en elektrische apparaten) en door bronnen van buiten, zoals het verkeer. Bovendien speelt ook de mate van ventilatie een zeer belangrijke rol. Ventileren zorgt voor verdunning en afvoer van ongezonde stoffen die in het binnenmilieu aanwezig zijn.


Geluid

Focus op omgevingsgeluid

In dit onderwerp ligt de focus op de blootstelling aan en gezondheidsgevolgen van geluid in de woonomgeving. Informatie over gehoorschade door lawaai tijdens het werk en blootstelling aan harde muziek staat in het onderwerp gehoorstoornissen

Geluid is een trilling van lucht

Geluid is een trilling. Het ontstaat doordat een geluidbron telkens de lucht aanstoot, waardoor verdichtingen en verdunningen in de lucht (luchtdrukschommelingen) ontstaan die zich vanaf de geluidsbron uitbreiden. Deze luchtdrukschommelingen bereiken via de gehoorgang van het oor het trommelvlies. De trillingen die hierdoor ontstaan in het trommelvlies, bereiken via het middenoor, binnenoor en de gehoorzenuw de hersenen. Dit leidt tot waarneming en interpretatie van het geluid. 

D decibel(A)

Decibel (dB Decibel. Logaritmische eenheid die vooral gebruikt wordt voor de aanduiding van geluidssterkte. (Decibel. Logaritmische eenheid die vooral gebruikt wordt voor de aanduiding van geluidssterkte.)) is de eenheid voor de sterkte van een geluid. Meestal wordt hier de letter 'A' aan toegevoegd, wat aangeeft dat er gecorrigeerd is voor de gevoeligheid van het menselijk oor voor verschillende toonhoogten (frequenties).

Lday-evening-night

'day-evening-night level' (Lden) is het jaargemiddelde geluidniveau over de dag-, avond-, en nachtperiode en is de Nationale en Europese maat voor de blootstelling aan omgevingsgeluid. Omdat een bepaald geluidniveau in de avond en de nacht als hinderlijker wordt ervaren dan geluid overdag, telt het geluid in de avond en nacht zwaarder dan het geluid overdag. Hiertoe wordt het niveau dat voor de avond wordt bepaald verhoogd met 5 dB en het niveau dat voor de nacht wordt bepaald met 10 dB (Heemskerk 2007Heemskerk, N. M., Wegwijzer, geluidrecht 2008. Een praktische handleiding voor iedereen die met juridische aspecten van geluidhinder te maken krijgt, Alphen aan den Rijn (2007)).

Lnight Lnight is de jaargemiddelde maat voor blootstelling aan geluid in de nacht.  (Lnight is de jaargemiddelde maat voor blootstelling aan geluid in de nacht. )

Lnight is de jaargemiddelde maat voor blootstelling aan geluid in de nacht. 

Geluidhinder

Geluidhinder wordt gedefinieerd als een individuele negatieve reactie op geluid ('one person’s individual adverse reaction to noise’ ISO, 2003). De Gezondheidsraad en de WHO duiden geluidhinder breder aan als ‘een gevoel van afkeer, boosheid, onbehagen, onvoldaanheid of gekwetstheid, dat optreedt wanneer het geluid iemands gedachten, gevoelens of activiteiten beïnvloedt’ (Gezondheidsraad, 1999). Zie ook de RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) geluidhinder richtlijnen

Geluidhinder is subjectief; het verschilt van persoon tot persoon of iemand een geluid hinderlijk vindt. Dat komt omdat de ervaring van geluid niet alleen door het geluid zelf (bijvoorbeeld geluidniveau, pieken, geluidsfrequentie) maar ook door allerlei andere factoren wordt bepaald. Het gaat hierbij onder andere om de houding ten opzichte van of het vertrouwen in diegene die het geluid produceert of er verantwoordelijk voor is, verwachtingen, coping, idee van beheersbaarheid, geluidgevoeligheid, angst voor de bron en media-aandacht. In de praktijk worden deze factoren vaak aangeduid als ‘niet-akoestische’ factoren.  

Deze niet-akoestische factoren kunnen worden onderverdeeld in de volgende categorieën:

  1. demografische en (sociaal) economische factoren (leeftijd, geslacht, inkomen, opleiding);
  2. persoonlijke factoren (angst voor de geluidbron, geluidgevoeligheid, economische binding met de geluidbron);
  3. sociale factoren (verwachtingen over toekomstig geluid , houding ten opzichte van de geluidbron of de verantwoordelijken, media-aandacht);
  4. situationele factoren (frequentie van geluidgebeurtenissen, aantrekkelijkheid van de buurt, hoeveelheid groen, afstand tot voorzieningen, aanwezigheid van andere geluidbronnen zoals een vliegveld).

De invloed van niet-akoestische factoren op het optreden van geluidhinder is complex en moeilijk te voorspellen. In de meeste onderzoeken komt naar voren dat contextuele, sociale en persoonlijke factoren meer invloed hebben op hinder dan demografische factoren (van Kempen & Simon 2020van Kempen, E. E. M. M., Simon, S.N., Kennisscan hinder door luchtvaartgeluid: Effecten van woningisolatie en niet-akoestische factoren., Bilthoven (2020); Dusseldorp et al. 2011Dusseldorp, A., Houthuijs, D.J.M., van Overveld, A., van Kamp, I., Marra, M., Handreiking geluidhinder wegverkeer: Berekenen en meten, Bilthoven (2011)).

Ernstige geluidhinder door wegverkeer

Aan de deelnemers van de Gezondheidsmonitor is gevraagd om met een getal van 0 tot 10 aan te geven in welke mate geluid van wegverkeer van wegen > 50 km/uur en wegen < 50 km/uur hen in de afgelopen 12 maanden hinderde, stoorde of ergerde wanneer zij thuis waren. Deelnemers die een geluidbron met een 8 of hoger beoordeelden worden aangemerkt als ernstig gehinderd.


Gezondheidsbevorderende leefomgeving

Zowel de fysieke als de sociale leefomgeving kunnen invloed hebben op het gedrag en de gezondheid van bewoners.

Bij de sociale kwaliteit van de leefomgeving gaat het om sociale verbindingen tussen bewoners, het vermogen van bewoners om zich samen te organiseren en je thuis én veilig voelen in je buurt. Met andere woorden de sociale cohesie, sociale veiligheid en buurt sociaal kapitaal. 

Onder fysieke leefomgeving valt de (semi) openbare buitenruimte zoals parken, speeltuinen, fiets- en wandelpaden. Elementen in de fysieke leefomgeving die samen hangen met gezond gedrag en gezondheid zijn (Kruize et al. 2022Kruize, H., Arrahmani, F., Savelkoul, M., Factsheet: Invloed van de fysieke leefomgeving op gezond gedrag, Bilthoven (2022)):

  • Goed onderhouden fiets- en wandelpaden
  • Groen in de wijk
  • Natuur en recreatiegebieden
  • Speeltuin, speeltoestellen, en ruimte voor bewegen
  • Aanwezigheid voorzieningen zoals scholen
  • Aantrekkelijke openbare ruimte
  • Gezond voedselaanbod
  • Afwezigheid omgevingslawaai

Groen

Met ‘groen’ wordt bedoeld: natuurlijke elementen of plekken die op verschillende schaalniveaus voorkomen, variërend van straatniveau - zoals bomen en groenstroken - tot stedelijk en regionaal niveau - bijvoorbeeld parken en natuurgebieden. Andere voorbeelden zijn natuurspeelplaatsen, plantsoenen, openbaar toegankelijke sportvelden, particuliere en openbare tuinen, groene gevels en groene daken (den Hertog et al. 2022den Hertog, F., van den Hout, K., Kruize, H., Brombacher, N. , Gootzen, de Jongh, D. , Kennisbundeling Groen en Gezondheid, Bilthoven (2022)).


Luchtverontreiniging

Luchtverontreiniging richt zich vooral op de concentraties in de lucht van deeltjesvormige luchtverontreiniging (roet en fijn stof), stikstofdioxide (een goede indicator van het huidige verkeersgerelateerde mengsel) en ozon (van belang bij zomersmog). Het gaat hierbij om luchtverontreiniging van een internationale omvang. Het gaat dus in principe niet over een lokale situatie (straat, stad of regio), afgezien van stagnerende weerssituaties waarbij de lokale bijdrage veel groter kan zijn. Grootschalige luchtverontreiniging slaat ook op het soort bron: niet zozeer een lokale uitstoot, maar het gehele pakket van luchtverontreiniging dat is ontstaan door alle nationale en internationale bronnen.

Fijn stof is graadmeter voor deeltjesvormige luchtverontreiniging

Fijn stof is een graadmeter voor de mate van deeltjesvormige luchtverontreiniging. Deeltjesvormige luchtverontreiniging is een verzamelnaam voor uiteenlopende deeltjes die door de lucht zweven: roetdeeltjes, opstuivend zand en (bodem)stof, uitlaatgassen, zeezout, plantmateriaal en bijvoorbeeld cementdeeltjes. Een veel gebruikte afkorting voor fijn stof is PM. PM staat voor de Engelse term Particulate Matter. Afhankelijk van de doorsnede van de stofdeeltjes wordt gesproken van PM10 voor deeltjes met een doorsnede tot 10 micrometer (µm) of van PM2,5 voor deeltjes met een doorsnede tot 2,5 micrometer (U.S. EPA 2004U.S. EPA, Air Quality Criteria for Particulate Matter (final report, Oct. 2004), Washington DC (2004)). Ook roetdeeltjes zijn van belang voor de gezondheid (Janssen et al. 2011Janssen, N. A. H., Hoek, G, Simic-Lawson, M, Fischer, P.H., ten Brink, H, Keuken, M, Atkinson, RW., Anderson, H. R., Brunekreef, B., Cassee, FR., van Bree, L., Black Carbon as an Additional Indicator of the Adverse Health Effects of Airborne Particles Compared with PM10 and PM2.5 (2011)). Met roetdeeltjes is het (gezondheidskundig) effect van verkeersinterventies beter te duiden dan met PM10, PM2,5  of stikstofdioxide (NO2). 

Stikstofdioxide is goede indicator voor verkeersgerelateerde luchtverontreiniging

Stikstofdioxide (NO2) is een goede indicator voor verkeersgerelateerde (deeltjesvormige) luchtverontreiniging. Hoewel een deel van de NO2-uitstoot van industriële activiteiten komt, bepaalt vooral het (lokale) verkeer de NO2-niveaus. Vooral de blootstelling van de bevolking aan de uitstoot van wegverkeer is belangrijk voor de negatieve effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid (WHO Europe 2005WHO Europe, Health effects of transport-related air pollution, Copenhagen (2005), WHO Europe 2013WHO Europe, Review of evidence on health aspects of air pollution – REVIHAAP Project. Technical Report, Bonn (2013)). 

Ozon is indicator voor fotochemische luchtverontreiniging

Ozon (O3)is de graadmeter voor de mate van fotochemische luchtverontreiniging. Ozon is de meest reactieve en giftige component van zomersmog en ontstaat vooral op mooie zomerdagen onder invloed van zonlicht en de uitstoot van vooral verkeer en industrie. Hoewel er dus speciale weersomstandigheden nodig zijn om smog te krijgen is ozonvorming vooral ook afhankelijk van de emissies van vluchtige organische stoffen (VOS), koolmonoxide (CO) methaan (CH4) en stikstofoxiden (NOx) (Mooijbroek et al. 2010Mooijbroek, D., Beijk, R., Hoogerbrugge, R., Jaaroverzicht Luchtkwaliteit 2009, Bilthoven (2010)). Ozon komt niet alleen voor op leefniveau, maar ook hoger in de atmosfeer (de stratosfeer). Ozon in de stratosfeer (zo’n 10 tot 50 km boven het aardoppervlak) beschermt de aarde tegen schadelijk ultraviolette straling van de zon. 


Straling

Verschillende stralingstypen

Straling is een natuurkundig proces waarbij energieoverdracht plaatsvindt zonder dat sprake is van direct contact. Straling kent verschillende verschijningsvormen: als niet-zichtbare deeltjes, of als zichtbare of onzichtbare golfpakketjes. Omdat de energie-inhoud en de aard en interactie met materie en lichaamsweefsel sterk verschillen voor verschillende stralingstypen, wordt onderscheid gemaakt in: ioniserende straling, optische straling en elektromagnetische velden.

  • De ioniserende straling is het meest energierijk en komt vrij bij radioactief verval in de vorm van deeltjes (bijvoorbeeld alfa of beta straling) en/of in golfvorm als gammastraling. Ioniserende straling wordt uitgedrukt in millisievert (mSv MilliSievert. Maat voor de 'effectieve dosis' ioniserende straling, ofwel de hoeveelheid straling waarmee het lichaam gemiddeld genomen belast wordt. (MilliSievert. Maat voor de 'effectieve dosis' ioniserende straling, ofwel de hoeveelheid straling waarmee het lichaam gemiddeld genomen belast wordt.)). De belangrijkste bronnen van ioniserende straling zijn medisch diagnostisch onderzoek en radon en thoron in het binnenmilieu. Radon en thoron ontstaan van nature in de bodem en uit bodemmateriaal vervaardigde producten.  Radongas kan via de kruipruimte en vanuit bouwmaterialen in de woning terecht komen. Thorongas, dat veel sneller vervalt, zal alleen voldoende lang leven om uit de buitenste laag van de muur en de afwerklaag in de leefruimte te komen. Het verval van beide leidt tot de aanwezigheid van radioactieve vaste stoffen in de binnenlucht die na inademing zorgen voor blootstelling aan ioniserende straling. De constructie, de gebruikte bouwmaterialen en de ventilatie beïnvloeden de radonconcentratie in huis. Naast inademing van radon- en thoron-dochters vindt in de woning ook externe bestraling plaats vanuit bodem en bouwmaterialen (Bader et al. 2010Bader, S., Dekkers, S.A.J., Blaauboer, R. O., Stralingsbelasting in Nederlandse nieuwbouwwoningen - Eindrapport ventilatie- en radononderzoek, Bilthoven (2010)). Veruit de hoogste doses ioniserende straling worden ontvangen bij de behandeling van kanker. Daarbij is de dosis heel veel hoger dan de normale jaardosis en ook veel hoger dan bij diagnostisch onderzoek. Omdat het daarbij gaat om bedoelde blootstelling van de tumor, zijn deze therapeutische blootstellingen niet meegenomen in de gegeven schatting van de jaargemiddelde stralingsdosis.
  • De optische straling omvat ultraviolette straling (de meest energierijke optische straling), zichtbare straling (licht) en infrarood. Voor ultraviolette blootstelling is geen eenduidige risicomaat ontwikkeld, al wordt bij zonnestraling de zonkracht of ook wel UV Ultraviolet (Ultraviolet)-index veelvuldig gehanteerd. De zonkracht is een maat voor de snelheid waarmee de UV-straling zonverbranding van de huid veroorzaakt.
  • Elektromagnetische velden worden gebruikt bij telecommunicatie (zoals radio en tv-zenders, mobiele telefoons, WiFi) en komen voor bij het gebruik van elektriciteit. Radiofrequente elektromagnetische velden in de leefomgeving zijn onder andere afkomstig van mobiele telefoons en de bijbehorende basisstations, radio- en televisiezenders, wifi-apparatuur, DECT-telefoons en magnetrons. Extreem-laagfrequente magnetische velden zijn afkomstig van de transport van elektriciteit (bijvoorbeeld hoogspanningslijnen). De sterkte van deze magnetische velden wordt uitgedrukt in tesla of microtesla.

Effectieve dosis is maat voor de extra kans op het krijgen van kanker door ioniserende straling

De effectieve dosis is een maat voor de extra kans op het krijgen van kanker door de blootstelling aan ioniserende straling. Het precieze effect van straling wordt bepaald door het type straling, de geabsorbeerde stralingsdosis en de gevoeligheid van het getroffen weefsel voor straling. De effectieve dosis, met als eenheid sievert, houdt met al deze factoren rekening. Hierbij is het onderscheid tussen de deeltjesstraling (alfa- en beta-) en gammastraling van belang. Alfa- en in iets minder mate betastraling hebben een kort en dicht ionisatiespoor en daarmee een beperkte dracht. Zij zijn relatief makkelijk af te schermen en dragen vooral bij aan risico’s van straling indien ze in het lichaam worden afgegeven door in het lichaam opgenomen radioactieve stoffen. Van gamma- en röntgenstraling is de dracht veel groter en bestraling van buiten het lichaam kan in belangrijke mate bijdragen aan de stralingsblootstelling.


Water

Kwaliteit drinkwater

In Nederland moet het drinkwater voldoen aan de normen voor de kwaliteit van drinkwater voor menselijke consumptie in het Nederlandse Drinkwaterbesluit. Het Drinkwaterbesluit is gebaseerd op de Europese drinkwaterrichtlijn. De kwaliteitsnormen zijn onderverdeeld in drie verschillende categorieën van parameters; microbiologische-, chemische- en indicatorparameters.

Bij microbiologische parameters gaat het om bacteriën die direct effect kunnen hebben op de gezondheid. De darmbacteriën Escherichia coli (E. coli) en enterococcen zijn indicatoren voor de aanwezigheid van verontreinigingen met menselijke of dierlijke uitwerpselen, zogenaamde faecale verontreinigingen, en dus voor de mogelijke aanwezigheid van ziekteverwekkende micro-organismen die in deze uitwerpselen aanwezig kunnen zijn. De norm voor de darmbacteriën E. coli en enterococcen is afwezigheid in 100 ml drinkwater.

Bij chemische parameters gaat het om stoffen die mogelijk gevolgen hebben voor de gezondheid bij langdurige en/of hoge blootstelling. Hierbij valt te denken aan ijzer, nikkel, mangaan, nitraat, chloor, lood, bestrijdingsmiddelen en geneesmiddelen. Bij indicatorparameters gaat het om bedrijfstechnische parameters, organoleptische en esthetische parameters en signaleringsparameters. Normoverschrijdingen van indicatorparameters vormen geen direct gevaar voor de volksgezondheid, maar geven aan dat er onvolkomenheden zijn bij de productie of de distributie van drinkwater.

Op een aantal vlakken is het Drinkwaterbesluit uitgebreider dan de Europese regelgeving. Volgens zowel de Nederlandse als de Europese wetgeving moet de aanwezigheid van bepaalde bacteriën in het water bepaald worden. Volgens de Nederlandse wet moeten daarnaast ook een aantal andere micro-organismen bepaald worden in het innamewater, te weten (entero)virussen, CampylobacterCryptosporidium en Giardia, omdat van deze micro-organismen bekend is dat ze relevant zijn voor de volksgezondheid en daarom worden ze meegenomen in de risicoanalyse.

Kwaliteit zwemwater

De kwaliteit van het zwemwater wordt bepaald door metingen van de indicatorparameters E.coli en intestinale enterococcen. De Zwemwaterrichtlijn van de Europese Unie geeft waarden voor de indeling van zwemwater in kwaliteitsklassen: uitstekend, goed, aanvaardbaar of slecht.